Bedrijfseconomische thema's - 5e druk 2016
Home | Begrippentrainer > Hoofdstuk 11
Kies oefenmethode
Toon begrippen
Toon definities
Begin
Autonoom vermogen
Vermogen waarvoor een financieringsovereenkomst moet worden afgesloten.
Brutowerkkapitaal
De waarde van de vlottende activa van het bedrijf.
Cashflowcyclus
Het omzettingsproces dat samenhangt met de productie en verkoopcyclus vanaf de aankoop van grondstoffen tot en met de aflevering van gereed product aan de klant.
Geïnduceerd nettowerkkapitaal
Het verschil tussen de vlottende activa en het geïnduceerd vreemd vermogen op korte termijn.
Geïnduceerd vermogen
Vermogen dat spontaan beschikbaar komt uit de bedrijfsuitoefening.
Gemiddelde betalingstermijn van de crediteuren
De tijdsduur die verstrijkt tussen de uitgaven voor grondstoffen en arbeid en de ontvangsten wegens verkoop.
Gemiddelde duur van de nettovermogensbehoefte
De tijdsduur die verstrijkt tussen de uitgaven voor grondstoffen en arbeid en de ontvangsten wegens verkoop.
Gemiddelde feitelijke krediettermijn van de debiteuren
De gemiddelde tijdsduur die verstrijkt tussen de verkoop en de ontvangst van de betaling van de vordering.
Gemiddelde opslagduur van de voorraad
De periode die nodig is om grondstoffen om te zetten in eindproducten en vervolgens deze eindproducten te verkopen, ofwel de gemiddelde tijd dat producten op voorraad worden gehouden.
Nettovermogensbehoefte
Het verschil tussen de totale vermogensbehoefte en het geïnduceerd vermogen.
Nettowerkkapitaal
Het deel van de vlottende activa dat met eigen vermogen en lang vreemd vermogen is gefinancierd.
Omzetsnelheid van de voorraad
Kostprijs van de omzet / Waarde van de voorraad × 365 dagen of Inkoopwaarde van de omzet / Waarde van de voorraad × 365 dagen.
Totale vermogensbehoefte
De vermogensbehoefte van het totaal van de activa.
van