Praktisch Staatsrecht - 3e druk 2014
Home | Begrippentrainer > Hoofdstuk 4
Kies oefenmethode
Toon begrippen
Toon definities
Begin
Algemene Maatregel van Bestuur
Koninklijk Besluit dat algemeen verbindende regels bevat.
Bewindslieden
Regeringsleden met uitzondering van de Koning.
Budgetrecht
Recht om de rijksbegroting vast te stellen of af te keuren.
Coalitie
Samenwerkingsverband van regeringsfracties.
Contraseign
Medeondertekening door een minister.
Demissionair
Aftredend.
Departement
Rijksdienst die een bepaalde overheidstaak uitvoert.
Dualisme
Samenspel tussen regering en parlement, waarbij beide organen handelen volgens hun
eigen taakopdracht.
Evenredige vertegenwoordiging met lijsten
Kiesstelsel waarbij in elk geval de kandidaten op de kieslijst die de kiesdeler
hebben gehaald, een Kamerzetel verwerven.
Formateur
Persoon die uiteindelijk het kabinet samenstelt en het regeerakkoord
vaststelt.
Formele wetgever
Regering en parlement die gezamenlijk wetgeving tot stand brengen.
Geloofsbrief
Kennisgeving van de Kiesraad dat een kandidaat op wettige wijze is
gekozen.
Getrapte verkiezingen
Kiesstelsel waarbij kandidaten worden gekozen door personen die zelf bij eerdere
verkiezingen gekozen zijn.
Hoofdelijke stemming
Stemmen door in woord of gebaar 'voor' of 'tegen' te stemmen.
Informateur
Persoon die de mogelijkheden van een nieuw kabinet en een regeerakkoord
onderzoekt.
Kabinet
Ministers en staatssecretarissen.
(Kamer)fractie
Groep Kamerleden van een bepaalde politieke partij.
Kiesdeler
Aantal geldige stemmen gedeeld door het aantal Kamerzetels.
Kiesdrempel
Voorwaarde dat de kiesdeler behaald moet worden om in elk geval een Kamerzetel te
verwerven.
Kiesgerechtigde
Persoon die voldoet aan de eisen voor het actief en passief kiesrecht.
Kiesvereniging
Plaatselijke afdeling van een politieke partij.
Kiezersmandaat
Opdracht van de kiezer om gedurende in beginsel vier jaar als
volksvertegenwoordiger op te treden.
Lijstduwer
Bekende persoon die kiezers moet overhalen om op een lijst te stemmen.
Lijsttrekker
Kandidaat die boven aan de kieslijst staat.
Lijstverbinding
Kieslijst met kandidaten van meerdere politieke partijen.
Meerderheidsstelsel met kiesdistricten
Kiesstelsel waarbij kandidaten die in een kiesdistrict de meerderheid van de
stemmen hebben behaald, een Kamerzetel verwerven.
Minderheidskabinet
Regering bestaande uit fracties die niet de meerderheid van de zetels in de Tweede
Kamer bezitten.
Minister
Oorspronkelijk (en letterlijk): dienaar van de Koning. Tegenwoordig: lid van de
regering dat aan het hoofd staat van een ministerie of alleen verantwoordelijk is voor
de daartoe behorende overheidstaak.
Ministerie
Rijksdienst die een bepaalde overheidstaak uitvoert.
Ministeriële verantwoordelijkheid
Politieke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van een minister voor daden van
de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis.
Ministerraad
Alle ministers inclusief de minister-president.
Minister zonder portefeuille
Minister die niet aan het hoofd staat van een ministerie, maar wel
verantwoordelijk is voor de overheidstaak die hiertoe behoort.
Monisme
Handelwijze waarbij de regering samen met de regeringsfracties in het parlement in
intern beraad besluiten en compromissen voorbereidt.
Motie
Schriftelijk voorstel van een Kamerlid dat het standpunt van de Kamer weergeeft of
waarin de minister wordt gevraagd om een standpunt in te nemen.
Novelle
Voorstel om een kleine wijziging in een wetsvoorstel aan te brengen.
Onderminister
Plaatsvervangend minister.
Ontbindingsregel
Regel dat de regering de Kamer(s) kan ontbinden als zij daarin het vertrouwen
verliest.
Oppositiepartij
Fractie in de Kamer die niet deelneemt aan de regering.
Parlement
Volksvertegenwoordiging; letterlijke vertaling: druk gepraat.
Parlementaire enquête
Onderzoek door een commissie met vergaande bevoegdheden, die is samengesteld uit
leden van de Eerste of Tweede Kamer.
Parlementair onschendbaar
Niet strafrechtelijk of privaatrechtelijk vervolgbaar voor het handelen als lid
van het parlement of de regering.
Parlementair stelsel
Stelsel dat is gebaseerd op wederzijds vertrouwen tussen regering en parlement.
Premier Minister-president; letterlijke vertaling: eerste (minister).
Quorum
Aantal leden dat minimaal voor een stemming aanwezig moet zijn.
Recht van amendement
Recht om een wetsvoorstel te wijzigen.
Recht van enquête
Recht om een minister, staatssecretaris en anderen onder ede te
ondervragen.
Recht van initiatief
Recht om een wetsvoorstel in te dienen.
Recht van interpellatie
Recht om een minister of staatssecretaris te ondervragen.
Regeerakkoord
Gezamenlijk regeringsbeleid van de fracties in het kabinet.
Regeringsfractie
Groep regeringsleden van een bepaalde politieke partij.
Regeringspartij
Fractie in de Kamer die deelneemt aan de regering.
Regeringsverklaring
Verklaring waarmee een nieuw kabinet zich voor het eerst presenteert.
Reststemmen
Stemmen die na aftrek van de kiesdeler resteren.
Restzetels
Kamerzetels die na verdeling van de zetels op grond van de behaalde kiesdeler
resteren.
Senaat
Eerste Kamer.
Staatssecretaris
Plaatsvervangend minister, onderminister.
Vertrouwensregel
Op gewoonterecht gebaseerd beginsel dat ministers en staatssecretarissen die het
vertrouwen van de meerderheid van het parlement missen, behoren af te treden.
Vetorecht
Recht om een wetsvoorstel te verwerpen.
Vicepremier
Plaatsvervanger van de minister-president.
Volmacht
Opdracht om een rechtshandeling in naam van de opdrachtgever te
verrichten.
Voorkeursdrempel
Aantal stemmen dat meer is dan 25% van de kiesdeler.
Vragenrecht
Recht om vragen te stellen aan een minister of staatssecretaris.
van