Basisvaardigheden Spelling en interpunctie - tweede druk 20101.3 Verleden tijd
vertellen – Ik ... dat verhaal aan mijn vriend.
richten – De grote uitslaande brand ... veel schade aan.
tochten – In dat huis daar op de hoek ... het altijd vreselijk.
dreigen – De vakbonden ... met een wilde staking.
beloven – Hij ... haar elke dag een sms-je te sturen.
praten – ... jij je mond voorbij?
blaffen – Was dat jouw hond die gisteravond zo ... ?
antwoorden – Het meisje ... niet toen de leraar haar wat vroeg.
horen – Toen hij die melodietjes ... werd hij gelijk weer vrolijk.
vergoeden – ... het reisbureau alle gemaakte kosten?
verwachten – Dit bedrijf ... een forse winststijging.
geloven – De architecten ... duidelijk in dat ontwerp.
missen – Dit keer ... ik de wedstrijd.
verven – Die schoonheidsspecialisten ... het haar van de klant.
haasten – We ... ons om op tijd bij de schouwburg te zijn.
overweldigen – Het Duitse leger ... Nederland in de Tweede Wereldoorlog.
plakken – Ik ... met mijn broer de spaarzegels op het formulier.
landen – In het weiland voor de molen ... vanmorgen een helikopter.
barsten – Gisteren ... de ruiten door de knal van de gasontploffing.
vernielen – De stakers ... uit onvrede de ijzeren toegangspoort.
stoffen – ... je werkster ook zo slordig de vensterbank?
stichten – Vorig jaar ... die mensen een nieuwe vereniging.
juichen – Misschien ... we te vroeg?
verwennen – Mijn tante ... ons vroeger niet vaak.
broeden – Al sinds twee weken ... de kieviten op hun nest in het weiland.
wachten – In de dierentuin ... het kind op het voederen van de wilde dieren.
losbarsten – Boven de Ardennen ... een hevig onweer ... .
zaaien – De Poolse boeren ... dit veld op een rare manier.
wieden – In een prachtig witte blouse ... de vrouw het onkruid.
aanvaarden – Ik ... zijn aanbod.
verduisteren – De afgelopen uren ... de maan een stukje van de zon.
bieden – De arbeiders uit Polen ... hun diensten aan.
verlichten – Op feestdagen ... men traditiegetrouw alle gebouwen.
berijden – Waarom ... Ankie dat paard niet tijdens de Olympische Spelen?
bestellen – De schoolleiding vroeg zich af, waarom de studenten dat boek ... .
verzuimen – De ouders van dat kind ... het collegegeld te betalen.
weten – Na een uitgebreid verhoor ... zij nog steeds niets.
kosten – Wat ... nou dat mooie horloge bij die juwelier?
beantwoorden – Na veel aandringen ... het stille kind de vraag.
verwachten – Dacht jij nou werkelijk dat hij die verrassing ... ?
verhuizen – Om de twee jaar ... die diplomaat naar een ander land.
overnachten – Vorig jaar ... die familieleden in een Van der Valk hotel.
gebeuren – Het ... niet vaak dat hij zich in die datum vergist.
geloven – Is het werkelijk dat zijn vader die smoes niet ... ?
hoesten – Weet jij zeker dat Emine niet meer zo ... ?
rijden – In de race van Parijs naar Dakar ... de coureurs om beurten.
woeden – Over de Noordzee ... hevige stormen.
ontvreemden – In de metro ... de zakkenrollers mijn portemonnee.
vergoeden – De directie van de hogeschool ... de treinreis naar dat congres.
smeden – ... de smid de ijzers toen ze nog heet waren?
verkwisten – Waarom waren ze niet zuinig en ... ze zoveel geld?
inrichten – ... de interieurarchitect de benedenverdieping ... ?
kunnen – De verkeersleiders ... enkele vliegtuigen veilig binnen loodsen.
afgeven – Bij die balie ... de supporters het vuurwerk ... .
inschenken – Op het feestje ... het feestvarken vaak zelf de glazen ... .
lopen – De jonge hond ..., ondanks zijn gebroken poot, voortreffelijk.
zingen – Gisteren nog ... de medewerkers dit prachtige lied.
onderscheiden – Waarin ... deze krant zich van de andere?
onderhouden – Na zijn pensioen ... zij het tuintje.
trachten – De dieven ... het veiligheidsslot open te breken.
wieden – De boer ... zijn land elke dag.
vinden – Hoe is het mogelijk dat jij de contactlens ... .
verkleden – Na de gymnastiekles ... de kinderen zich erg langzaam.
aanvaarden – Het leek wel of de kinderen het ouderlijk gezag niet ... .
verloten – Na de middagpauze ... de overblijfmoeders de appel.
lunchen – Els en Rachida ... elke week in een ander restaurant.
uitladen – De vrachtwagenchauffeur ... de pakketjes snel ... .
redden – De held, die de kinderen uit de zee ..., is verhuisd.
praten – Zag je dat de kinderen die zo ..., hun snoep niet aanraakten.
tasten – Op het journaal verscheen de mededeling dat de politie nog steeds in het duister ... .
besteden – Elk jaar ... het partijcongres veel aandacht aan deze problematiek.
melden – Tijdens mijn afwezigheid ... de studentendecaan zich ziek.
haten – Hij ... die muziek zo erg dat hij de concertzaal uitliep.
verantwoorden – Het was prima zoals je je keuze op deze manier ... .
aanwijzen – In de klas ... de leerkracht de verkeerde opgave ... .