1 Uitspraak
1.3 Hoe klinkt je Engels nog Engelser?
2 Werkwoorden
2.1 Zeggen wat je nu doet
2.2 Zeggen wat je altijd doet
2.3 Zeggen wat je deed
2.4 Zeggen wat je hebt gedaan of nog aan het doen bent
2.5 Zeggen wat je zult gaan doen
2.6 Zeggen wat je moet doen
3 Praten over ...
3.1 Een vraag stellen
3.2 Praten over personen
3.3 Praten over bezit
3.4 Verwijzen naar personen, dieren en dingen
3.5 Aanwijzen
3.6 Kenmerken en eigenschappen beschrijven
3.7 Meer of minder
4 Anders dan in het Nederlands
4.1 Verschil tussen every, some & any
4.2 Verschil tussen at, in & on
4.3 Lidwoorden
4.4 Volgorde in de zin
4.5 Hoe zeg je ‘kunnen’ in het Engels?
4.6 Hoe zeg je ‘ook’ in het Engels?