Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je:
aangeven wat criteria zijn voor goede werkvormen voor het taalonderwijs zijn;
aangeven of een bepaalde onderwijsleersituatie voldoet aan de criteria voor goede werkvormen voor het taalonderwijs;
duidelijk maken wat instructievormen, opdrachtvormen, interactievormen, spelvormen en vormen van samenwerkend leren inhouden;
de voor- en nadelen van een spreekbeurt als werkvorm voor het oefenen van spreek- en luistervaardigheden aangeven;
aangeven of een opdracht open of gesloten is;
aangeven of een opdracht receptief of productief is;
duidelijk maken wat de rol van een leerkracht is in een kringgesprek;
duidelijk maken aan welke voorwaarden samenwerking tussen kinderen voldoen om als samenwerkend leren te kunnen gelden;
duidelijk maken wat TPR inhoudt;
het verschil tussen taalspelletjes en taalspel verduidelijken;
aangeven hoe de computer als hulpmiddel bij het taalonderwijs gebruikt kan worden;
aangeven hoe woordenboeken in het taalonderwijs gehanteerd kunnen worden;
duidelijk maken wat het werken met een woordmuur inhoudt.